Geschiedenis Algemeen
Het prille ontstaan van de Tempeliers
Jeruzalem viel in 638 in handen van de Arabieren, de volgelingen van de profeet Mohammed.
Christenen gingen toen al als vrome pelgrims of in kleine groepjes vanuit het Westen naar
Jeruzalem. Toen was er nog geen sprake van de kruistochten. De grenzen van de staten aan de
oostkust van de Middellandse zee, noemden de kruisvaarders later ‘de Levant’. Deze was sinds
de komst van de Islam constant in beweging.
Het Byzantijnse keizerrijk met als hoofdstad Constantinopel (huidige Istanboel) en het
kalifaat van de Fatimiden, een Sjiitische dynastie uit Egypte hadden de regio in de eerste
helft van de 11de eeuw netjes verdeeld.
De rust was van korte duur, 2 nieuwe machtsblokken zouden het evenwicht verstoren, de
Seltjoekse Turken en de Christenen uit Europa. Het was
paus Urbanus II die in 1096 alle Christenen opriep om het Heilig Land te bevrijden. Na de
eerste kruistocht moesten aankomende pelgrims beschermd worden. De inname van Jeruzalem was
achter de rug en de vele kruisvaarders die strijd hadden geleverd, keerden naar hun
thuisland terug.
Op Kerstdag 1100 werd Boudewijn, broer van Godfried van Bouillon tot koning van Jeruzalem
gekroond.
De ambities van de nieuwe koning waren groot. Hij probeerde voortdurend het
kleine, slecht verdedigbare rijk dat hij van zijn broer geërfd heeft, te verdedigen. Het
verweer van de moslims (Saracenen) beperkte zich slechts tot kleinschalige opgezette
veldtochten en aanvallen op de pelgrims. Dit kwam mede doordat er een grote onenigheid was
onder de Saraceense bevelhebbers. Ze voerden eigenlijk aanvallen op konvooien van de Franken
(kruisvaarder of Latijnen) in guerrilla-stijl. De steden en de forten van de Franken werden
zo goed mogelijk verdedigd maar het nijpende tekort aan weerbare mannen in de overzeese
gebieden moest verholpen worden. Een aantal ridders uit het konvooi van de heren van
Boulogne en de Vlaamse graaf bleven in het Heilig Land om Boudewijn I van Jeruzalem te
dienen. Dit werd hen door de koning in dank genomen.
De ridders kenden de problemen waar de jonge kruisvaarderstaten mee te kampen hadden en wisten hoe ze een oorlog met de Saracenen moesten voeren. De ridders kenden de problemen waar de jonge kruisvaarderstaten mee te kampen hadden en wisten hoe ze een oorlog met de Saracenen moesten voeren. Samen met enkele westerse edelen, die in de daaropvolgende jaren naar Jeruzalem reisden, zouden zij de kern vormen waaruit de machtigste ridderorde uit de middeleeuwen zou ontstaan. De onveiligheid van de wegen naar de Bijbelse plaatsen was de directe aanleiding voor de oprichting van de Tempelorde.
In 1120 legde een aantal ridders voor de aartsbisschop van Jeruzalem de gangbare monniken-gelofte af. Het was de gelofte van: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Zij beloofden tevens de heilige plaatsen te beschermen en werden dus een soort bereden politie. Op dat moment waren zij leken die als monniken leefden. Strikt genomen had een monnik geen kerkelijke opleiding gekregen en kon iedere gelovige lid worden van een kloostergemeenschap.
Koning Boudewijn II gaf de ridders, onderdak in een deel van zijn paleis, daar waar ooit de Tempel van Salomo had gestaan. De koning woonde in de Al-Aqsua moskee en stond op het punt te verhuizen naar de andere kant van de stad waar hij een nieuw paleis liet bouwen. Vlak daarop kreeg de groep de beschikking over de volledige moskee, een aantal bijgebouwen en het bijhorende plein. Foucher van Chartres, die de geschiedenis van het koninkrijk Jeruzalem in de jaren 1100 tot 1127 beschreef, vermeldde dat de Franken onvoldoende middelen hadden om de omgeving van de Tempelberg goed te onderhouden. Het kwam dus goed uit dat de Tempeliers (toen nog een broederschap) zich daarvoor beschikbaar stelden. Boudewijn II was het broederschap goedgezind omdat Jeruzalem behoefte had aan een extra legermacht.
Al snel stond de groep bekend onder de naam van de Tempeliers, zij woonden tenslotte boven de Tempel van Salomo. Een orde was in de maak, we mogen dan ook aannemen dat dit de 9 stichtende ridders van het broederschap waren:
Naam | Functie |
---|---|
01.Hugo de Payns | Franse ridder, later eerste Grootmeester |
02.Godfriend van Sint Omaars | Vlaamse ridder |
03.Andre de Montbord | Frans Bourgondische ridder |
04.Hugues I | Franse ridder uit de Valois-streek |
05.Geoffroi Bissol | Geen info, vermoedelijk Franse ridder |
06.Archambaud de Saint-Amand | Geen info |
07.Payen de Montidie | Ridder met familiebanden met de Vlaamse Graven |
08.Rossal | Monnik, verder geen info over bekend |
09.Gondemar | Portugese monnik |
|
De groep ridders van het broederschap noemden zichzelf liever de arme ridders van Christus. De naam roept de belangrijkste ridder idealen uit die tijd op. ‘Arm’ verwijst naar het populaire religieuze armoede ideaal van die tijd en ‘ridder’ naar de populaire hoofse uitstraling van de ridderlijkheid. Met Christus herneemt men het mystieke leidmotief van het geloof, met nadruk het evangelische beeld van Jezus. Ze waren ‘arm’ omdat ze hun traditionele verlangen naar roem, rijkdom en avontuur volledig onderdrukten. Zodoende om zich geheel te kunnen wijden aan het strenge programma van de Kerk.
Het groepje Tempeliers dat zich vormde rond Hugo van Payns, kreeg onmiddellijk van patriarch Gormand (ter vergeving van hun zonden) een belangrijke militaire opdracht. Hij droeg ze op om tussen Akko en Jeruzalem de wegen en de routes te beschermen tegen rovers voor het heil van de pelgrims. Deze route werd druk gebruikt door pelgrims die tot in de haven van Akko de reis per boot hadden gemaakt. Door de aanwezigheid van rovers bleef de tocht tussen de havenstad en Jeruzalem (in het binnenland gelegen) een hachelijke onderneming. Tijdens de eerste jaren van het broederschap was de inbreng van Franse sympathiserende graven van groot belang.
In 1120 logeerde graaf Fulco V van Anjou bij de tempeliers en schonk hun een
grote som geld.
In 1126 werd de lang verzuchte droom van graaf Fulco eindelijk vervuld kon hij
eindelijk tempelier worden. Hij zorgde voor substantiële middelen en vulde de
effectieven (vermogen) aan met de hem begeleidende krijgers die het voorbeeld van hun
heer volgden.
Ondertussen kreeg de groep van Hugo van Payns een eerste regel toegewezen
door de patriarch van Jeruzalem. Hij baseerde zich daarbij op de bepalingen
van Augustinus. Naast de krijgers waren de tempeliers ook religieuzen
die een strenge regel volgden.
Van broederschap tot orde
Vrij snel na haar stichting werd duidelijk dat het vermogen van het broederschap te klein was voor de taak die de Tempeliers hadden gekregen. Koning Boudewijn II stuurde vooraanstaanden van het broederschap naar het Westen om hen in thuislanden bekend te maken en steun te vragen. Zes Tempelridders begaven zich naar Rome waar ze door paus Honorius werden ontvangen. Vanuit Rome gingen ze naar Frankrijk en ontmoetten ze Bernardus van Clairvaux. De ridders probeerden hem bij het project van zijn oom te betrekken (Hugo van Payns = oom van Bernardus). Bernardus was eerst weigerachtig en sceptisch tov het project. Maar door de ingeving van God hielp hij mee de orde uit te bouwen. Misschien paste hij de 1ste regel een beetje aan zodat de stichtende order gemakkelijker zou aanvaard worden op concilie (bijeenkomst) van Troyes. Na deze concilie in 1129 en na de vele schenkingen van gunstig gezinde adel, was de orde een feit. Ook de 1ste commanderij in het Westen was reeds opgericht: Eens aangekomen in zijn geboortestreek gaf Hugo van Payns het voorbeeld van wat het beste voorbeeld was om de orde te steunen. Hij schonk al zijn landerijen van het gehucht Payens, in de buurt van Toyes en stichtte in Provins de 1ste commanderij van het Westen op.